Investeer in boerenorganisaties

10-07-2014 2014 is niet alleen het Jaar van de Gezinslandbouw maar ook dat van Landbouw en Voedselzekerheid in Afrika, uitgeroepen door de Afrikaanse unie. Met andere woorden: landbouw is 'hot', en is dat al enkele jaren. Dat is een goede zaak maar er liggen ook risico's op de loer. Het grootste daarvan is wel het verheerlijken van de gezinslandbouw en, in het verlengde daarvan, de 'kleine boer', wie dat ook moge wezen. Alles wijst erop dat veel boeren in ontwikkelingslanden op een gegeven moment geen boer meer kunnen of willen zijn. Ontwikkeling is immers de verschuiving van het economisch zwaartepunt van de landbouw naar de industrie en de dienstensector. De hoogontwikkelde West-Europese landen hebben zonder uitzondering een agrarische beroepsbevolking die rond de 5%, soms zelfs minder, van het totaal omvat.

Maar soms lijkt het wel alsof men niet wil dat het in andere landen niet diezelfde kant opgaat. Talloze programma’s en projecten hebben de kleine boer en diens ‘integratie in de keten’ en verbeterde markttoegang op het oog zonder dat de vraag wordt gesteld of die boer(in) niet beter wat verderop in die keten een plaats zou kunnen innemen: in de verwerking of de afzet. Daar wordt waarde toegevoegd, werkgelegenheid gecreëerd en een goed inkomen verdiend. Zoiets is niet makkelijk te realiseren, maar met al die programma’s die, hoe goed bedoeld ook, de boer bevestigen in zijn positie van boer op zijn per definitie onrendabele 0,3 hectare gebeurt dat niet en wordt de kleine boer in feite arm gehouden. Om dat te veranderen zijn investeringen nodig – in de landbouw, maar dan wel van dien aard dat die kwalitatieve sprong gemaakt wordt.

Want in ieder geval is iedereen het erover eens dat er geïnvesteerd moet worden in de landbouw. Het ‘Tracking Development’-onderzoek van enkele jaren geleden bevestigde dat daarin de sleutel van ontwikkeling ligt; en voor wat betreft Afrika was dat tien jaar geleden eigenlijk al beleidsmatig onderkend toen de staatshoofden van dat werelddeel de Maputo-verklaring ondertekenden waarin zij zich verplichtten minimaal 10% van hun overheidsbudget aan landbouwontwikkeling te besteden. En hoewel er weliswaar geen deadline was afgesproken, overheerst tien jaar na dato toch teleurstelling als geconcludeerd moet worden dat niet meer dan zeven Afrikaanse staten dat percentage inmiddels hebben bereikt, waarvan vijf lid zijn van de West-Afrikaanse Economische Gemeenschap (ECOWAS): Burkina Faso, Guinée, Mali, Niger en Senegal. De andere twee zijn Ethiopië en Malawi.

“Maar hoe kan Agriterra nu zeggen dat de weg naar ontwikkeling die van vermindering van het aantal boeren is, en tegelijkertijd zeggen dat de investeringen in de landbouw teleurstellend laag zijn?”. Daar komt dus de aard van de investeringen om de hoek kijken. Want sluiten die aan bij de ambities van boeren en hun organisaties, dan is er zicht op ontwikkeling van een landbouw met minder boeren en meer mensen in ‘hogere’ schakels in de keten, een grotere gelijkheid tussen stad en platteland en een vermindering van het probleem van de massale migratie naar steden die die toevloed niet aankunnen. Hoe zit dat?

Boerenorganisaties en -coöperaties willen niets liever dan hogerop in die keten komen. Ze willen zelf de verwerking, waardetoevoeging en afzet van hun producten in handen krijgen, daartoe coöperaties en andere ‘farmer-led’ bedrijven opzetten die daarop aansluiten en zich dus op het platteland of in kleine kernen bevinden, en daarmee werkgelegenheid en inkomsten creëren voor henzelf en hun streekgenoten. En aan die organisaties en hun leden zal het liggen. De FAO maakte dit jaar bekend dat van alle investeringen in de landbouw in ontwikkelingslanden de boeren zelf het leeuwendeel voor hun rekening nemen: “on-farm investment by farmers themselves (…) in agricultural capital stock is more than three times as large as other sources of investment combined”. Dan nog zijn die extra investerings-inspanningen nodig van overheid en bedrijfsleven. Maar als die inspanningen geen rekening houden met de ambities van boeren en hun organisaties om verder te komen, bestaat het risico dat de ontwikkeling zich beperkt tot enkele ‘islands of progress’, die, toegegeven, enige werkgelegenheid en inkomen voor sommigen creëren, in plaats van de ‘seas of change’ van geografisch gespreide en arbeidsintensieve ontwikkeling. Groei en transformatie vindt dan dus voor een groter deel plaats juist op het platteland en niet alleen bij de metropolen. Als voldoende aandacht wordt besteed aan agro-industriële investeringen dichtbij de gebieden waar landbouwproductie plaatsvindt, en die ook een zodanig technologisch profiel hebben dat er voldoende werkgelegenheid mee wordt gecreëerd om de uitstoot uit de landbouw op te vangen, al was het maar ten delen. Zo wordt meer welvaart gecreëerd op het platteland en in de nabije steden, in plaats van dat we nog meer concentratie van inkomens en toegang tot hulpbronnen zien in grootstedelijke centra en enclaves die niet aansluiten op de lokale landbouwproductie. Met andere woorden, de ruraal-urbane ongelijkheid wordt er ook mee verminderd. Vandaar de positieve effecten van plattelandsontwikkeling en investeringen in de landbouw op de inkomensverdeling tussen stad en platteland, tussen de economische sectoren en de vermindering van de migratie naar de steden.

Kortom, er moet geïnvesteerd worden en vooral in de versterking van de agroindustrialisering en dienstverlening op het platteland. En laat dat nou net zijn waar Agriterra’s klanten (de landbouworganisaties en coöperaties in ontwikkelingslanden) op mikken. In Bolivia en Kenia lobbyen die organisaties actief om meer geld naar de landbouw te dirigeren. In Bolivia is daar al succes mee geboekt door CIOEC en in Kenia, waar die Maputo-10% nooit gehaald is, neemt de pressie van KENAFF toe (www.nation.co.ke/business/Lobby-calls-for-increased-funding-to-agriculture/-/996/2201142/-/4ct9it/-/index.html). Agriterra staat ze met raad en daad terzijde en maakt er nu zelfs een programma (FACT-for-BUDGET) van om, althans in Kenia, die 10% terug op de agenda te kijken.

Organisaties in Benin en Burundi brengen hun leden bijeen in groepen om op die manier het gezamenlijke ondernemerschap te versterken en middels bescheiden investeringen meer greep te krijgen op de kwaliteit van de productie en dus de prijs (de aardappelboeren van de CAPAD in Burundi), of op de verkoop zelf door afspraken te maken voor ‘vente groupée’ van groenten en soja op plaatselijke markten in Benin (via de regionale bonden van de FUPRO). In Rwanda voegen aardappelboeren samen waarde toe aan hun product door er chips van te maken. Agriterra stelt de organisaties waar die groepen deel van uitmaken in staat om die activiteiten te stroomlijnen en deze zeer lokale investeringen te laten uitgroeien tot activiteiten met een zekere massa, die in landen als Cambodja en Tanzania daadwerkelijk tot hogere inkomens bij de boeren hebben geleid.

Sommige boeren zijn al verder dan het groepsstadium en maken deel uit van coöperaties en andere door boeren gecontroleerde bedrijven die vooral willen investeren in betere bedrijfsvoering, volumegroei en waardetoevoeging. Een veel voorkomend probleem is echter dat de kwaliteit van de bedrijfsplannen omhoog moet, willen deze bedrijven kans maken op de kapitaalmarkt. Met het ‘making cooperatives bankable’-programma biedt Agriterra begeleiding en ondersteuning aan coöperaties en bedrijven die de ambitie hebben om werkelijk een kwalitatieve en kwantitatieve sprong voorwaarts te maken. In bijvoorbeeld Peru en in Ethiopië zijn belangrijke successen geboekt op dit terrein.

Langs deze weg(en) probeert Agriterra de noodzakelijke transformatie van de economie in ontwikkelingslanden een duwtje in de rug te geven. Want om te beginnen is iedereen het daar wel over eens: ontwikkeling staat gelijk aan een dalend aandeel van de  landbouw in zowel productie als werkgelegenheid, ten gunste van productievere sectoren. Paradoxaal genoeg betekent dat juist dat er in de landbouw geïnvesteerd moet worden en dat alleen daar ook de productiviteit kan toenemen: “one of development’s great paradoxes is that the quickest way to get out of agriculture is to raise agricultural productivity”. Maar dat laatste gaat niet vanzelf. Zo dreigt het gevaar dat ondanks grote investeringen in de landbouw de kloof in productiviteit tussen de landbouw en andere sectoren heel breed blijft.

En hoe komt zo’n proces van economische democratisering op gang? Niet vanzelf. Het zijn de belanghebbenden die, door zich te organiseren in belangenbehartigende bonden en coöperaties, beleid kunnen afdwingen dat in deze richting gaat en ook zelf een bijdrage kunnen leveren aan waarde-toevoegende investeringen. Zoals Peter Timmer in 2008 schreef: “We learn a lot about the possibilities for narrowing this (productivity – red.) gap during the process of structural transformation by comparing the historical experience of rapidly growing Asia with the rest of the world. (…) Making sure the poor are connected to both the structural transformation and to the policy initiatives designed to ameliorate the distributional consequences of rapid transformation has turned out to be a major challenge for policy makers over the past half century”. Van beleidsmakers weten we het niet, maar Agriterra is de uitdaging aangegaan. De ‘connection’ van de armen met het noodzakelijke beleid kan alleen als die mensen, in ons geval de boeren, zich organiseren en verstandig beleid afdwingen. Agriterra wil ze in dat proces bijstaan met advies en financiering. De resultaten van die ambitie leest u in dit verslag.


Share this article:
Lokaal
Gefocust
Verbonden
Kwaliteit

Adres

Jansbuitensingel 7
6811 AA Arnhem
The Netherlands

+31 (0)26 44 55 445
agriterra@agriterra.org